You are here
Description
In het tijdschrift 'De Klaroen' (KSA Stevoort) uit 1954 vonden we volgende bijdrage over het Stevoorts dialect.
"In dit artikel worden een aantal typisch Stevoortse woorden bijeengebracht. Het gaat hier niet over woorden van het A.B.N. die op zijn Stevoorts uitgesproken worden. Zeer vele worden ook in andere omliggende dorpen aangetroffen in hun gewesttaal, maar hebben er meestal ook het eigen accent van. Het is onmogelijk of erg moeilijk om al die woorden neer te schrijven zoals ze uitgesproken worden. Om hierin wat orde te brengen heeft de auteur ze ingedeeld in drie klassen.
1. Woorden die in Stevoort uitgesproken worden zoals ze geschreven worden, of beter gezegd we kunnen ze schrijven en direct als we ze lezen vatten we de betekenis ervan:
koeieneren, traiteren, kletske, poempernichel, kebabbel, klits, schammedodder, scherminkel, mankeliek, finkelhout, besmoeselen, kertes, stattel, bebber, hampel, spedder, kwaddel, biestig, slirp, krek, kretske, enselen, knepselen, kastaar, fokkederen, smodderen, gereddel, grellig, tegriest, kweddel, stollesteren, kamezool, terwjaas.
2. Woorden die alleen maar bij benadering leesbaar neer te schrijven zijn. De echte diepe betekenis is zoals de vorige, alleen uit te drukken met een heel ander Vlaams woord, doch bij de vorige vatten we de betekenis zonder dat Vlaams woord en met deze hebben we het Vlaamse woord nodig om ze de eerste keer te verstaan. Omdat het niet neer te schrijven is zoals het in Stevoort uitgesproken wordt, wordt erachter tussen haakjes de Nederlandse betekenis gegeven:
restel (kapmes), reppig (vuil), kri-eg (krek of juist), navenant (overeenkomstig), schob (afdak), zur (hoor), wames (pullover), blön (merel), subiet (aanstonds), hennig (fraai), frits (beetje), hak (laatste), vageng (snel), verhaat (profijt), forken (eten), sazze (deken), moal (zakje), kiêke (wenen), pit (kostuumjas), rap (vuiligheid), tetteliêr (langzame vent), knoemeliêr (prullevent), wes-stroep-stroef (bundel gras), roeter (Vlaamse gaai of meerkol), ontroise (verontrusting), loês (zot of goed weggestoken), taast (strobergplaats), versleêuren (verwelken), hoempelepair (kopje over), opstroefelen (mouw oprollen), knoefelen (onhandig werken), tuiêren (grazende koe aan ketting), troits (klompnagel), apprenses (aanstalten).
3. Een derde serie zijn enkele twijfelachtige gevallen die misschien het dialect zouden kunnen zijn van een Vlaams bestaand woord dat tussen haakjes wordt bijgezet.
wor (is het niet?) kan komen van nietwaar?
awal (welnu) kan komen van héwel
turris (bij u thuis)
gelettig (glad)
weij? (hoe?) van: op welke manier
moâaf (paars) van mauve (?)
aniênenoên (opeenvolgend) van aan een aan
tiêg (taai).
Uit: Stevoort ... warm aanbevolen, pp. 51-52.