You are here
Description
De rechtspraak in het Ancien Régime (dus voor 1796) kenmerkte zich door een harde, soms onrechtvaardige justitie, die zeer lokaal georganiseerd was. Elke gemeenschap had haar eigen rechtbank die volgens het statuut van de plaats oordeelde volgens Loonse of Luikse rechtsregels. Zo werd er over een Hasselaar met verschillende 'maatstaven' recht gesproken naargelang hij binnen (Luiks recht) of buiten (Loons recht) de wallen woonde.
De rechterlijke organisatie berustte in handen van zeven gegoede burgers die, door de graaf van Loon of de prins-bisschop van Luik, voor het leven werden benoemd.
De zeven schepenen-rechters vormden, onder het voorzitterschap van de meier of schout, de schepenbank, die vaak zelfs uitspraak deed in criminele zaken. De functie van een toenmalige schout is deels te vergelijken met deze van een huidige politiecommissaris of procureur des Konings.
Het gevaar van een dergelijke inrichting was echter dat die plaatselijke schepenen, amateur-rechters, nogal eens moeilijkheden hadden met het voeren van een sereen en objectief onderzoek, dat moest leiden tot een verantwoord vonnis. Toch was wel voorzien dat de zich benadeeld voelende partij in de meeste gevallen beroep kon aantekenen bij een hoger rechtscollege. Zo kon men beroep aantekenen tegen vonnissen uitgesproken door de Hasseltse schepenen bij het hof van Vliermaal (= oppergerecht van het graafschap Loon), sinds 1469 in Hasselt gevestigd en eventueel nog 'verdergaan' bij de leenzaal van Kuringen, die ondanks de naam sinds 1584 in Hasselt zetelde. In uiterste gevallen - en dan vrijwel uitsluitend voor de meer begoeden - bestond de mogelijkheid in beroep te gaan bij het Rijkskamergerecht van Wetzlar. Van deze 'mogelijkheden' werd zo weinig gebruik gemaakt om de soms vrij hoog oplopende proceskosten, die de in het ongelijk gestelde partij moest betalen.
Uit: kijk(er) op hasselt 750 jaar stad (1982), z.p.